Vanaf 25 mei 2018 zal bij de verwerking van persoonsgegevens de nieuwe algemene verordening gegevensbescherming (verder GDPR) gerespecteerd moeten worden .
De kwalificatie van een verwerkt gegeven als persoonsgegeven, brengt de mogelijkheid mee voor de betrokkene om bepaalde rechten uit te oefenen ten aanzien van die gegevens, zoals ook nu reeds het geval is in toepassing van de thans nog van kracht zijnde richtlijn 95/46/EG.
Zo heeft een betrokkene onder meer het recht om die gegevens in te zien en desgevallend te wijzigen in geval van onjuistheid.
Bij arrest van 20 december 2017 heeft het Hof van Justitie zich over de uitoefening van voormelde rechten uitgesproken in de context van een geding waarin aan de heer NOWAK het recht op inzage werd ontzegd van zijn schriftelijke examenwerk, zulks in toepassing van het nationaal (Iers) recht.
Zowel de CAI (zijnde de beroepsorganisatie van de accountants/belastingsadviseurs in Ierland die het examen had georganiseerd) als de Data Protection Commisioner (DPC, in deze de Ierse toezichthouder voor de gegevensbescherming), oordeelden dat voormelde gegevens geen persoonsgegevens uitmaken. De laatste weigerde zelfs de klacht werkelijk te onderzoeken aangezien die lichtzinning of tergend zou zijn.
Een beroep tegen de beslissing van de DPC voor de Ierse gerechtelijke instanties bracht de heer NOWAK in de eerste drie aanleggen evenmin soelaas.
Enkel de hoogste rechtelijke instantie heeft de voorziening van de heer NOWAK ontvankelijk verklaard en vervolgens 2 prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie, namelijk teneinde te weten of gegevens “die in of als antwoorden door een kandidaat tijdens een beroepsexamen worden opgeschreven persoonsgegevens zijn in de zin van richtlijn 95/46” en “welke factoren dan relevant zijn om te bepalen of in een gegeven geval een examenwerk een persoonsgegeven vormt” en welk gewicht men daaraan moet toekennen.
Vormen schriftelijke examenantwoorden en opmerkingen daarbij van de examinator persoonsgegevens betreffende de kandidaat?
Beoordeling van het Hof van Justitie
Artikel 2, a van de richtlijn 95/46 maakt in de definitie van persoonsgegevens melding van “iedere informatie”.
Het Hof stelt in haar overwegingen 34 en 35 dat dat begrip zich dus “potentieel uitstrekt tot elke soort informatie”, zowel objectieve als subjectieve “onder de vorm van meningen of beoordelingen, op voorwaarde dat deze informatie de betrokkene “betreft””, dit wil zeggen “wegens haar inhoud, doel of gevolg gelieerd is aan een bepaalde persoon”.
Het Hof stelt dat de examenantwoorden “het niveau van de kennis en vaardigheden van de kandidaat op een welbepaald gebied (weerspiegelen), en eventueel ook zijn gedachtegang, oordeel en kritische geest”.
Het Hof merkt ook op dat er informatie over het handschrift wordt verkregen. Ook de doelstelling van het examen, zijnde de vaststelling en documentatie van individuele prestaties en het feit dat het gebruik van de informatie gevolgen teweeg brengt voor de rechten en belangen van de betrokkene (evaluatie van de geschiktheid en kans tot uitoefenen van het beroep), worden in acht genomen.
Het feit dat de door de examinator gemaakte opmerkingen ook informatie over hem zouden prijsgeven, doet volgens het Hof niets af aan het gegeven dat die opmerkingen eveneens informatie betreffende de kandidaat vormen teneinde die laatste te evalueren.
Besluit en bijkomende overwegingen
Beide gegevens vormen dus persoonsgegevens betreffende de betrokkene zoals bedoeld in de richtlijn 95/46.
De kwalificatie als persoonsgegeven mag volgens het Hof op zich niet beïnvloed worden door de daaruit voortvloeiende rechten op inzage en rectificatie. Dat laatste recht dient volgens het Hof uiteraard niet om foute antwoorden te verbeteren maar wel om bijvoorbeeld situaties te onthullen waarbij er een deel van de examenbladen verloren is gegaan of er ten onrechte bepaalde antwoorden aan de desbetreffende kandidaat werden toegeschreven door een vergissing of verwisseling van examenkopieën.
De examenvragen op zich maken daarentegen niet het voorwerp uit van voormelde rechten aangezien “deze als zodanig geen persoonsgegevens betreffende de kandidaat vormen”.
De genoemde rechten kunnen verder ook nog het voorwerp uitmaken van andere door de richtlijn 95/46 voorziene beperkingsgronden.
Ons advies:
Aangezien het toepassingsgebied van de GDPR nog ruimer zal zijn dan dat van de huidige richtlijn 95/46/EG en de GDPR op het vlak van de uitoefening van de rechten van en door betrokkenen, verdere verstrengingen met zich mee zal brengen, doen instanties die persoonsgegevens verwerken er goed aan om tijdig de nodige procedures uit te werken alsook de nodige voorzieningen te treffen met het oog op de eerbiediging van de spoedig in werking tredende GDPR.
Zulks niet enkel voor wat betreft de verwerking op zich maar ook met het oog op het verlenen van de mogelijkheid aan betrokkenen om hun rechten uit te oefenen.
Daarnaast heeft het alhier kort weergegeven arrest eveneens het belang aangetoond voor verwerkers, zoals onderwijsinstellingen, om hun personeel in te lichten aangaande de implicaties van de kwalificatie van de door hen behandelde en verwerkte gegevens als persoonsgegevens.
De personen op wie de examengegevens betrekking hebben, zullen immers ook kennis kunnen nemen van de opmerkingen van het personeel van de onderwijsinstelling.
Een tijdige identificatie en correctie van enig probleem in die context, staat verwerkers bovendien toe om enige boete te vermijden. Zoals reeds in eerdere news-berichten aangehaald werd, kunnen de bedragen daarvan hoog oplopen.